Het Kosthoes is ingericht voor 2 t/m 10 personen. Er kunnen 8 volwassenen logeren en er is een kinderkamer met 2 ledikantjes voor kinderen van 0-3 jaar. Het is mogelijk om de kinderkamer te voorzien van een eenpersoons ledikant, zodat er 9 volwassenen kunnen logeren.
Maar eerst vertellen we u graag een stukje historie over Het Kosthuis…
Plaatsaanduiding.
Tijdens de Franse bezetting van 1795 tot 1815 wordt door koning Lodewijk Napoleon Bonaparte, in navolging van Frankrijk, de Burgerlijke Stand ingevoerd, maar ook het kadaster. Na de bezetting wordt heel Nederland opgemeten en in kaart gebracht. Ook worden lijsten samengesteld van eigenaren en vruchtgebruikers van de diverse (huis)percelen en gronden, de zogenaamde OAT’s of Oorspronkelijk Aanwijzende Tafels.
Het opmeten en in kaart brengen van alle gegevens duurde 10 jaar, van 1817 tot 1827. Daarna hebben de ambtenaren nog 5 jaar nodig om alles uit te werken. In 1832 zijn de kadastrale gemeentegrenzen vastgesteld.
De gemeenten worden verdeeld in secties en de percelen worden genummerd. Van elk perceel zijn de eigenaars, het gebruik, de grootte en de kwaliteit van de grond opgetekend in registers. Op 1 oktober 1832 kon dus worden begonnen met de grondboekhouding van het kadaster.
Bovenstaande kaart, afgeleid van de originele kadasterkaart uit 1832, geeft de diverse percelen aan, waaronder de huizen in rood. Het Kosthuis is gebouwd in 1829-1830. Wijzigingen van 1827 tot 1832 worden hierin niet geregistreerd. Het boerderijtje is ingetekend. Dit perceel, heide (paars), was kadastraal bekend gemeente Denekamp nr 508, had een oppervlakte van 0,6610 ha en was eigendom van de Markte Lattrop.
Perceelsnummers 509 (weiland) en 510 (bouwland), gelegen ten oosten van nr 508, zijn eigendom van Gerrit Hofste. Ook het perceelnummer 519 (bouwland) tegenover het Laerhuijs is in zijn bezit. Nr 508 (heide) past daar goed tussen en in 1829 kan hij dit stuk van de Markte Lattrop kopen.
Hij besluit daar een boerderijtje te bouwen. Niet om een van zijn kinderen te huisvesten maar om te verpachten. Het blijft gissen hoe dit boerderijtje er uit heeft gezien. Er is blijkbaar nooit een foto van gemaakt. Het was van dezelfde afmetingen als nu, want het is in 1926 herbouwd op de oude funderingen van Bentheimer zandstenen. Was het gemetseld van bakstenen? Of vlechtwerk afgewerkt met klei en koemest? Pannendak misschien, of nog een (gedeeltelijk) strodak? Was het oorspronkelijk een ‘los hoes’? Onderstaande foto’s geven een impressie van wat het misschien is geweest.
Als 1e Pachter meldt zich Gerhard Heinrich of Geert Hendrik Immink geboren in ca. 1797 in Wietmarsum-Pruissen. Van 1827-1830 is hij als boerenknegt werkzaam bij zijn broer Albert Herman die in 1817 op het Wevershuijs in Breklenkamp trouwt met de weduwe Maria Oortman-oude Bonke of Rekers. Hij oefent daar tevens het smidsvak uit. Hij is op zoek naar een eigen plek en hoort van de plannen van Gerrit Hofste. Die moet het boerderijtje nog laten bouwen; zie ook tekst in de verhuringsakte: ‘in goede bewoonbare staat te bouwen woonhuis’.
Hij trouwt op 31 augustus 1830 met Berendina Toeslag die in 1795 geboren is op het ‘oude Maaseland’ in Tilligte. Hij is nu van beroep grofsmid en wordt al gauw ‘Smids-Gradus’ genoemd.
Hieronder volgt een transcriptie van de opgemaakte verhuringsakte:
Door: Gerrit Hofste, landbouwer te Lattrop, de verhuurder.
Aan: Gerrit Hendrik Immink, smid, wonende te Breklenkamp, huurder.
Van: 1. Een stuk zaailand het `Nije’ genaamd, groot 30 roeden, tussen de Hohenhorst en het Veld gelegen.
Met het recht van de huurder om daarbij te zet¬ten; `in goede bewoonbare staat te bouwen woonhuis’.
2. Een stuk zaailand `op den Nieuwenkamp’, groot 60 roeden gelegen tussen de Rouwenhorst en het land van verhuur¬der.
Voorwaarden: Aanvaarding van de landerijen na Sinte Jacobi (25 juli a.s.) in de stoppelen en van het huis op Sinte Martini 1830. (11 november)
Na zes jaar huis en landerijen ontruimen en ter beschikking van de verhuurder laten liggen. Het huis op Sinte Martini 1836 en de landerij¬en in de stoppelen 1836.
De huur bedraagt F44,- per jaar, te betalen `iedere jaar afzonderlijk aanhanden van verhuurder’ binnen één maand na Sinte Martini.
Huurder heeft het recht van mestwinning uit het Gemeene Veld voor zijn gehuurde percelen. (plaggeste¬ken)
Borg: Albert Hendrik Immink, tevens aanwezig, landbouwer te Breklenkamp.
Getuigen: Hermannus van Benthem, tapper en Hermannus Reinders wever, beiden te Ootmarsum.
Korte beschrijving van de hierboven gebruikte woorden.
Het ‘Nije’: dit hebben we niet kunnen plaatsen evenals de veldnamen ‘op den Nieuwenkamp’ en ‘Rouwenhorst’. De naam Hohenhorst, destijds ook genaamd ‘De Grote Hanist’, komt in het veldnamenregister voor als ‘Hoonhorst’.
Tijdens de Franse bezetting worden de regionaal verschillende oppervlakte aanduidingen opgeheven. Aanvankelijk verordonneerde Lodewijk Napoleon dat voortaan in heel Nederland de Rijnlandse morgen zou worden gebruikt.
In 1810 wordt overgeschakeld op de huidige metrieke opper-vlaktematen, afgeleid van de meter, en hield de morgen als oppervlaktemaat op te bestaan. Een Rijnlandse morgen (ca. 8516 vierkante meter) kon worden onderverdeeld in 6 hont, een hont in 100 vierkante roeden, en een roede in 144 vierkante voet. In 1806 wordt de Rijnlandse morgen de standaardmaat in het Koninkrijk Holland, totdat in 1810 het metrisch stelsel wordt ingevoerd. De oude aanduiding wordt hier dus nog wel gebruikt. Maar hoeveel was nu een roede? Het ‘Nije’ (zie boven) was 30 roeden groot. Een Rijnlandse morgen, 8.516 m2 gedeeld door 6 hont is 1.419 m2. Een hont is 100 vierkante roeden, dus 1.419 : 100 is 14,19 m2 voor 1 roede. Hier de wortel uit geeft een afmeting van 3.76 m1 in het vierkant. De oppervlakte van het ‘Nije’ is dus 30 x 14,19 m2 is 425 m2, dus groot ongeveer 20.60 meter in het vierkant. De ‘Nieuwenkamp’ meet 60 roeden en is dus 2 maal zo groot, 825 m2 of 8 en een halve are. Naar huidige begrippen kleine stukjes dus.
Gerrit Hendrik Immink kan de landerijen aanvaarden op 25 juli, op of na Sinte Jacobi, nog bekend als ‘Sint Joapke’. Opmerkelijk is de uitdruk-king ‘in de stoppelen’. Dit kan eigenlijk maar een ding betekenen. Het akkerland waar graan op wordt verbouwd moest bij het verlaten ‘stoppellaand’ zijn. En dan is bekend wat er bedoeld wordt want dat woord kennen de ouderen onder ons nog. De oogst, als rogge, haver, gerst of tarwe moet van het land af zijn. Daarna hoeft het land niet te worden ‘gestreken’. Strijken is een oude term voor het ‘school’ (ondiep) omploegen van het akkerland.
Hij moet het huis en de landerijen na 6 jaar weer verlaten, op Sinte Martini 1836. Of dat ook zo gegaan is zien we verderop. In de Catholijcke Kerk wordt Martinus vereerd op 11 november. De naam is oorspronkelijk een verkleinvorm van Martius, een Latijnse naam die “van Mars” betekent. Mars is de Romeinse god van de oorlog; zijn naam hangt samen met Grieks marnamai “ik strijd”. De heilige Martinus (foto) was een Romeinse soldaat (gestorven circa 397). Over hem gaat het verhaal dat hij de helft van zijn mantel aan een bedelaar gaf.
Het ’plaggesteken’ behoeft eigenlijk geen uitleg. In die tijd was er een grote behoefte aan zoals wij het nu zouden noemen ‘dekkeplaggen’. Deze worden o.a. gebruikt voor het afdekken van een kuil waarin men veldvruchten bewaarde.
Zoals op een ‘tuffelkoel’ of op een ‘bietnkoel’ (foto). Eerst ‘gereid’ stro erop, van beneden naar boven, dan een laag bladeren en hierop de plaggen als dakpannen van beneden naar boven gelegd. In de ‘nok’ een kleine opening als broodnodige ventilatie. De Damhoes-jongs kennen dit vast nog wel. Plaggen worden ook gebruikt om in de koeienstal te leggen. In het voorjaar, als de ‘beeste’ weer buiten waren, worden deze uit de stal gehaald en op de akker verspreid. Eeuwenlang wordt dit gedaan en hieruit zijn de essen ontstaan, zo ook de Hoonhorst. Mocht hij onverhoopt niet in staat zijn de verschuldigde huurpenningen op tijd te betalen dan kan de verhuurder de borg aanspreken; dus zijn broer Albert Hendrik op het Wevershuijs in Breklenkamp.
Terug nu naar Gerrit Hendrik Immink en zijn vrouw Berendina Toeslag. Op 21 april 1830 wordt de ‘verhuringsakte’ opgemaakt. Gerrit Hofste verplicht zich een `in goede bewoonbare staat woonhuis’ te bouwen.
Zulks geschied en eind augustus is het boerderijtje klaar. Op 30 augustus van datzelfde jaar trouwen zij op het gemeente Huis in Denekamp.
Er moeten akten worden opgemaakt of elders opgevraagd. Eerst van Geert Hendrik Imminck. Zijn doopceel wordt gelicht in het Doopboek van de kerk in Wietmarschen. Een zogenaamde ‘Bescheinigung des Pfarrbuches’ wordt afgegeven en gevoegd bij de huwelijksbijlagen. Kosten ‘2 Gute Groschen’ die de bruidegom mag betalen. Omdat zijn vader in 1828 is overleden moet van hem ook een ‘Bescheinigung des Todten=Registers’ overlegd worden. Kosten wederom ‘2 Gute Groschen’.
Nu Berendina Toeslag. Zoals eerder vermeld is zij gedoopt op 20 augustus 1795 in de Roomsch Catholijke kerk van Ootmarssum. Doopgetuige is Euphemia Mensink uit Mander, zuster van de moeder van Berendina, dus een tante.
Er wordt ook een extract (uittreksel) van de inschrijving uit het doopboek opgemaakt. De moeder van Berendina, Joanna Menzink is geboren ca 1768 in Mander en zij is bij het huwelijk van haar dochter aanwezig. Zij is nu 62 jaar oud. De vader van Berendina, Hermen Jannes Toeslag, is geboren op 24 juli 1763 op het plaatsje ‘in den Toeslag’ of ‘Janneshuis’ (later bekend als Pikmoats’s-Frans) in Lattrop, en overleden in 1824 in Tilligte.
Geert Hendrik en Berendina nemen het nieuwe boerderijtje met gronden in gebruik en gaan vol goede moed aan het werk. Al spoedig worden hier hun 2 kinderen geboren. Hermannus Joannes of zoals hij later wordt genoemd, Hermen Jan, wordt geboren op 5 maart 1833. Nog diezelfde dag wordt het jongetje gedoopt door G.J. Blankenvoort pastoor in Lattrop van 1822 tot 1854. Onder vermelding van ‘Sub. Cond: si non es Baptizatus’ hetgeen zoveel betekent als ‘onder voorwaarde dat hij niet gedoopt is’. Mag hieruit worden afgeleid dat het kind bij de geboorte in levensgevaar was en al op voorhand door de vroedvrouw of huisdokter gedoopt is? Zou het kind onverhoopt toch kort na de geboorte gestorven zijn, dan was het in ieder geval gedoopt. Doopgetuigen zijn Hermannus Henricus Imminck, een broer van de vader uit Wietmarschen, en grootmoeder Joanna Menzink uit Mander, de moeder van Berendina. 2 Dagen later gaan 2 noabers het jongetje aangeven op het gemeente Huis in Denekamp. Jan Huisken oud 43 jaren, van het nabijgelegen olde Bossink (overgrootvader van ool-Bossink Hannes) en de ongehuwde Jan Hendrik Gosink oud 40 jaren van het Oude Gosink dat gelegen heeft halfweg aan het Laantje van Fox aan de rechterkant (verdwenen).
Hun 2e kind Euphemia Johanna ziet het levenslicht op 24 juni 1835. Bij het H. Doopsel in de Rooms katholieke Kerk van de heiligen Simon & Judas zijn als getuigen aanwezig Albertus Hermannus Immink, broer van de vader uit Wietmarschen en Getruida Toeslag, ongehuwde zuster van de moeder op het oude Maseland in Tilligte. Het jaar daarop krijgen zij hun eerste tegenslag te verwerken. Hun zoontje Hermen Jan, die al een moeilijke start had, overlijdt op 7 december 1836 voormiddags om 08:00 uur, iets meer dan 3 en een half jaar oud. De volgende dag gaan Jan Huisken en Jan Hendrik Gosink, die ook het kind bij de geboorte hebben aangegeven, naar Denekamp om aangifte van overlijden te doen.
In 1842 gebeurt het ondenkbare. Hun dochter Euphemia Johanna sterft op 25 februari voormiddags om 11:00 uur op de leeftijd van nog geen 7 jaar. Weer moet Jan Huisken naar Denekamp om het overlijden aan te geven. Dit keer neemt hij Jannes Rikkink oud vierentwintig jaar van het Nij-Gosink mee. Dit erf lag aan het eind van het Laantje van Fox rechts, verdwenen. Ontgoocheld blijven Gerrit en Berendina alleen achter op het ‘Smids-Gradus’. Ondanks deze tegenslagen blijven zij er wonen. Gerrit stort zich op het smidswerk en Berendina verzorgt de huishouding en het kleinvee. Gerrit is dan 45 jaar en zijn vrouw 47.
Tot Geert Hendrik op 3 juli 1868 voormiddags om 05:00 uur sterft, volgens overlijdensacte ‘in het Huis staande in de wijk Lattrop nummer achtenvijftig’. Hij is dan 71 jaar. Hiervan wordt de volgende dag aangifte gedaan op het Gemeente Huis in Denekamp door de 48-jarige Gerrit Jan Huisken van het oude Bossink, de zoon van Jan Huisken eerder genoemd, en Johannes Loman van ‘de Molenbult’, nu de sterrenwacht. Hij wordt begraven op het kerkhof naast de Waterstaatskerk waar ook zijn zoon en dochter ter aarde zijn besteld.
De weduwe Berendina Immink-Toeslag ziet geen mogelijkheid het werk van haar man voort te (laten) zetten. Ze is ook al oud, 72 jaar, en der dagen zat. Ze vertrekt nog datzelfde jaar naar het ‘Janneshuis’ Lattrop 104, het geboortehuis van haar vader, dat bewoond wordt door haar ongehuwde neven Bernardus en Hermannus in den Toeslag en nicht Joanna. Zij sterft niet daar maar op Lattrop L45, olde Lubberman op De Horst op 13 november 1874, oud 79 jaar. Aangifte van overlijden wordt gedaan door de noabers Gerrit Jan Huisken oud 54 jaar van het oude Bossink en Joannes Rikkink oud 56 jaar van het Nij-Gosink. Zij waren ook de noabers die 32 jaar eerder de aangifte van overlijden verzorgden van haar dochter Euphemia Immink. Het Janneshuis ligt achter het voormalige Pikkemaat/Pikmoat aan de Frensdorferweg, na 1925 bewoond door Pikmoats-Frans en –Dika, nu Huusken.
Volgens de verhuringsakte moesten Geert en Berendina het boerderijtje na 6 jaar weer verlaten, dus in 1836. Berendina bleef er wonen tot 1868. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het beide partijen goed zal zijn bevallen en dat er geen redenen waren om de verhuringstermijn niet te verlengen.
Het boerderijtje staat leeg en er melden zich nieuwe huurders. Het is niet duidelijk hoe lang het boerderijtje leeg heeft gestaan. Het lijkt niet waarschijnlijk dat er 9 jaar lang leegstand was. Hofste verhuurt het boerderijtje vervolgens aan Gerardus Hulsbeek. Gradus, zo wordt hij in de volksmond genoemd, is een zoon van Hermen Hulsbeek en Johanna Lutke Veldman en is geboren op 11 juli 1838 op het Klein-Bonke, het latere Wolkotten-snieder in Lattrop (lag tegenover Bonke). Zijn vader is Hermannus Hulsbeeke daar geboren ca. 1792 en zijn moeder is Joanna Lutke Veldman geboren 1805 in Breklenkamp. Gradus trouwt op 11 oktober 1877 met de 38-jarige Maria oude Leeferink uit de gemeente Weerselo maar hun huwelijk blijft kinderloos. Inwonend zijn Euphemia Huisken en Hendrika Geisink, beiden dienstmeisjes. Tevens is inwonend neefje Joannes Lübke, (*1883) geboren op het Oude Goosink (verdwenen) in Lattrop. Maria overlijdt hier op 18 april 1898 en Gerardus Hulsbeek, inmiddels verhuisd, overlijdt in 1916 op huisnummer L44. Het is niet met zekerheid zeggen waar nr 44 heeft gestaan. Waarschijnlijk is dit het plaatsje Ketelboer dat gelegen heeft tegenover het Oude Scholte Lubberink; in ieder geval op de Horst. Ook is onbekend wanneer Gradus daarnaartoe verhuisd is. In de Burgerlijke Stand van 1901-1923 staat hij vermeld op dit huisnummer maar de datum van inschrijving ontbreekt, dus in ieder geval na 1901.
Het Smids-Gradus is gebouwd op korte afstand van het Laerhuijs. Begin jaren 1900 ontsnappen de bewoners aan een ramp die op het nabijgelegen Laerhuijs plaats vindt. Deze oude boerderij met schuren staat pal ten noorden op nog geen 30 meter afstand. Daar breekt brand uit waardoor het Laerhuijs tot de grond toe afbrandt en niet herbouwd wordt. Zij, en ook huurbaas Hofstee, hebben geluk want hun boerderijtje blijft gespaard.
Nieuwe bewoners zijn het echtpaar Gerhardus Johannes (Jens) Küpers en Wilhelmina (Mina) Kamp. Jens is geboren in 1839 in Enter (het klompendorp) bij Wierden en van beroep rondreizend klompenmaker. Hij is de zoon van Bernardus Kupers geboren in 1803 in Enter en van Henrica Visscher geboren 1806 in Ambt Delden. Mina Kamp is geboren op 20 juni 1847 in Lage-Pruissen. In Lage worden 3 van de 4 kinderen geboren. In 1873 hun 1e zoon Johann Bernhard. Hij trouwt in 1903 met Maria Horsthuis van het Pandoer en ze gaan wonen op het erf ‘Enter Jan’ in Lattrop, het latere oude Wolcherink. Hun dochter Maria Euphemia (Marie) trouwt in 1933 met Johannes Antonius (Hannes) Wolkotte uit Noord Deurningen en gaan wonen op het ‘Meestershuis’ in Lattrop. Angelina Hendrika ziet het levenslicht in 1876. Zij trouwt in 1900 met de weduwnaar Gerardus Meijners van het Oude Aarnink of Schuurhuis in Tilligte en trekt bij hem in op het Rammelhuis in Lattrop. Johann Gerhard Kuipers wordt geboren in 1879. Hij trouwt in 1912 met Maria Johanna Meijners van het Rammelhuis in Lattrop en zij vertrekken naar Oldenzaal.
Via Lage-Pruissen komen Jens en Mina ca. 1885 in Lattrop op het erf ‘Oude Boomhuis’ later ‘Veld-Jan’, dat zij overigens weer verlaten in 1898.
Daar wordt hun 4e kind en 2e zoon Gerhard geboren in 1890. Hij overlijdt in 1963 ongehuwd op 72-jarige leeftijd in Hellendoorn.
In 1898 komen Jens en Mina dus op het Smids-Gradus te wonen. Jens is dan 59 en Mina 51 jaar oud. De 3 oudste kinderen zijn dan al in dienstbetrekking. De jongste zoon Gerhard is dan 8 jaar maar wordt niet ingeschreven in de Burgerlijke Stand van het Smids-Gradus. Het is niet bekend waar het zoontje wordt ondergebracht.
Jens zet zijn beroep als klompenmaker voort en Mina zorgt voor het huishouden en het kleinvee. Zo gaan er 17 jaren voorbij waarna Wilhelmina in 1915, op 68-jarige leeftijd, komt te overlijden. Jens verhuist nog datzelfde jaar naar het erf ‘Enter Jan’ L96, het latere Oude Wolcherink, en trekt in bij zijn oudste zoon Johann Bernhard Küpers en schoondochter Maria Horsthuis van het ‘Pandoer’. Daar overlijdt hij in 1924, 2 dagen voor kerstmis.
Met ingang van 22 november 1915 wordt de familie Hofste-Wolbers van het ‘Kosthuis’ uit Weerselo de nieuwe huurder. Deze erfnaam blijft hier ‘hangen’. Zij zijn geen familie van de huurbaas Hofste in Lattrop. Vader Gerardus Marinus Hofste, oud 39 jaar, zijn vrouw Johanna Gezina Wolbers oud 35 jaar en hun 7 kinderen Maria Gezina *1906 9 jaar; Geziena Maria *1907, 7 jaar; Johanna Susanna *1908, 7 jaar; de tweelingen Gerardus Marinus en Bernardus Albertus *1910, 5 jaar; Johannes Fransiscus *1912, 3 jaar en Susanna Johanna *1913, 2 jaar. Wanneer het gezin in Lattrop komt is de moeder hoogzwanger van hun 8e kind dat kort daarop, 18 december 1915, wordt geboren. Dan nog Geertruida Maria *7 mei 1918 en Wilhelmina Maria op 3 juni 1920. Ze wonen nu met zijn twaalven in het oude boerderijtje.
De vader, Gerardus Marinus, is geboren in 1876 in Weerselo, zoon van Albertus Hofste en Maria Haafkes. Hij trouwt op 26 mei 1905 in Weerselo met Johanna Gezina Wolbers, geboren in 1880 in Weerselo, dochter van Lambertus Bernardus Wolbers en Maria Reest op Broekhuis. Zij overlijdt op 22 mei 1935 in Oldenzaal. Zij bewonen het Kosthuis ruim 10 jaar en in het voorjaar van 1925 verlaten zij het inmiddels bijna 100 jaar oude en bouwvallige boerderijtje en keren terug naar hun geboortegrond in Weerselo.
Het Kosthuis, (foto) want zo heet het boerderijtje vanaf 1915, is inmiddels 94 jaar oud en bouwvallig. De eigenaar Fransiscus Johannes (Hannes) Hofste en zijn vrouw Susanna Gezina (Sina) Arens beseffen dat zij het boerderijtje in deze desolate toestand niet meer kunnen verpachten. Besloten wordt tot afbraak en op de oude Bentheimerzandstenen fundering wordt een nieuw boerderijtje gebouwd. Anno 1912 is het uiterlijk en ook de indeling wel wat aangepast. Het huis wordt helemaal opgetrokken met de bekende ‘Schoeltn’ stenen uit Ootmarsum en het dak wordt voorzien van vlakke Mulden pannen. Het is ook geen ‘los hoes’ meer maar er is een deel met aan de rechterkant een kleine koeienstal. Links van de deel een varkenshok. Rechts achter de koeienstal het ‘huusken’ en een washok met keuken. Een paardenstal is er nooit geweest. Voorin aan weerszijden enkele slaapkamers met in het midden de woonkamer ofwel de ‘mooie kamer’.
Herman Damhuis en Sina Keujer zijn de nieuwe pachters. Zij trouwen in 1926 en nemen er hun intrek. De huurprijs die zij aan Hofste moeten betalen bedraagt aanvankelijk fl. 185,00. Hermannus Damhuis, vanaf 1926 dus ook Kost-Herman, is geboren op 4 november 1888 als 1e zoon van Joannes Henricus Damhuis en de weduwe Joanna Weenders, getrouwd in 1885 en wonende op het ‘Zegelvoortsbaks’ of ‘Oude Zegelvoort’, daarna bewoond door de familie Johan Koehorst en Hanna Bulter. Joannes Henricus is geboren in 1857 op het ‘ Roelofsbaks’ in Lattrop. Herman kreeg 1 broer, Gerard geboren 30 april 1892. Gerard trouwt in 1920 in Denekamp met Wilhelmina Catharina Hofste geboren in 1897 in Epe-Pruissen. Zij gaan wonen in Denekamp en Gerard wordt later bekend als ‘Politie-Damhuis’. (foto’s onder)
De moeder van Herman en Gerard, Joanna Weenders, is geboren in 1845 op Weendersboer, later Bosink, in Breklenkamp. Zij was de laatste Weenders op dit erf. Daarna kwam de familie De Weerd uit Nutter, oorspronkelijk afkomstig uit Itterbeck bij Uelsen-Pruissen. Joanna was eerder getrouwd, in 1871, met Gerardus Joannes Blokhuis geboren in 1833 op het Zegelvoort en getrouwd naar het Zegelvoortsbaks. Uit haar 1e huwelijk 3 kinderen: 1) Johanna Maria Blokhuis *1876, zij trouwt voor de 1e keer met Joannes Koehorst van het Kukkert in Lattrop en voor de 2e keer in 1912 met Joannes Bernardus Lohuis uit Noord Deurningen. 2) Bernardus Fransiscus *1878 en 3) Johanna Gezina *1882, zij trouwt in 1909 met Gerhardus Johannes Nijmeijer uit Noord Deurningen.
Gezina Johanna (Sina) Keujer is geboren op 25 mei 1899 op het plaatsje ‘ Loeks op den Eendenbeld’ dat gelegen heeft tegenover Oortman-Wewwe in Breklenkamp. Zij is het 5e kind en 3e dochter van Hermanus Johannes Keujer geboren in 1852 op Keujer in Lattrop en Maria Huisken geboren in 1860 op het ool-Bossink in Lattrop.
Als zij een jaar of 4 is zal het gezin verhuizen naar de huidige plaats van Keujer en vanaf deze tijd heten zij Breenk-Keujer. Zij ruilen van woonstede met de daar wonende familie Weenders.
Kost-Herman en –Sina hebben dus een nieuw woonhuis tot hun beschikking op een huisperceel groot ruim 1 hectare. Tevens huren zij van Hofste een stuk grond groot 3.50 ha. gelegen links van de toegangsweg, die eigendom is van de familie Scholte Lubberink-Borggreve, waarover zij recht van overgang hebben. Dat is tot op heden nog zo. Herman is van beroep Provinciaal wegwerker en staat onder toezicht van Herman Snoeijink ofwel Sneuijink-opa.
Uit het huwelijk van Herman en Sina worden 8 kinderen geboren.
1. Maria Johanna Theresia (Marie), geboren op 19 augustus 1927. Marie trouwt op 5 april 1961 met Albertus Johannes (Johan) Kamphuis geboren op 28 september 1917 op het Kraken-Jan in Lattrop. Hij is een zoon van Albertus Johannes Kamphuis *1871 op ‘ ool Dusink ik Klein Agelo en Hendrika Geertruida Edelkamp *1890 op Schabos in Breklenkamp B33. Marie overlijdt op 26 augustus 1975, slechts 48 jaar oud.
2. Hendrikus Johannes Antonius (Hennie) geboren op 8 februari 1931. Hij trouwt op 11 april 1959 met Maria Geertruida Josephina (Marietje) Grondman. Hennie overlijdt op 27 januari 2009 in hun woonhuis aan de Dorpsstraat nr. 39 in Lattrop.
3. Johannes Bernardus Fransiscus (Johan) geboren op 11 september 1932. Hij overlijdt ongehuwd op 28 augustus 1996 in het ouderlijk huis aan de Pastoor Brandtsstraat 1 in Lattrop.
4. Gerhardus Hermanus Maria (Gerard)
5. Hermanus Johannes (Herman)
6. Alphons Josef (Alphons)
7. Fransiskus Wilhelmus (Frans)
8. Harry Jacobus (Harrie)
Herman en Sina nemen in 1935 nog een oude weduwnaar in huis, Johannes Ruël, bekend als ‘Eier-Jens’, afkomstig van het ‘Eierhuis’ tegenover het Lutke Veldman in Breklenkamp (verdwenen). Sina kent hem nog uit haar tijd als dienstmeid bij de familie Groeneveld-Leliefeld op Lutke Veldman in Breklenkamp.
Wie is nu deze man en hoe komt hij op het Kosthuis?
Johannes (Jens) Ruël is geboren op 20 maart 1867 op het Eijerhuis of Oude Grote Veldman in Breklenkamp. Dit boerderijtje, dat al meer dan 80 jaar geleden werd afgebroken, heeft gestaan tegenover de boerderij van de familie Groeneveld op Lutke Veldman. Naast de grote oude eikenboom die er nog staat. Jens is een zoon van Barend Hendrik Ruël geboren in 1833 op het Snieders-Willem (bij Veld-Jan), en Johanna Oortman is geboren in 1843 op dit olde Grote Velde in Breklenkamp. Hij heeft nog twee broers gehad. Gerhardus geboren in 1869 en overleden in 1877 en een levenloos geboren broer in 1872. Jens trouwt in 1895 met Wilhelmina Euphemia Wassink uit Breklenkamp. Hun huwelijk blijft kinderloos.
Jens en Mina verlaten het Eierhuis in het begin van de jaren dertig van de vorige eeuw. Eerst vinden zij enkele jaren onderdak bij de familie Wermelink, bakker in Tilligte. Dan denken ze hun oude dag te kunnen slijten in het klooster ‘Maria Ad Fontes’ in Ootmarsum. Hermina komt daar in 1935 te overlijden. Het is niet bekend waar zij is begraven. Jens wil daarna daar niet alleen blijven.
Hij klopt aan bij zijn vroegere noabers, de familie Groeneveld-Leliefeld op het Lutke Veldman en vraagt of hij daar tot aan zijn levenseinde kan blijven wonen. Dit wordt hem niet toegestaan. Hij herinnert zich dat Sina Keujer destijds daar meid was en hij kent haar dus wel.
Hij komt aan op het Kosthuis en legt zijn situatie aan hen uit. Herman en Sina hebben dan 4 kinderen waarvan de jongste Gerard amper een half jaar oud is.
Ze worden het eens en Jens komt kort daarop bij hun inwonen. Hij krijgt een eigen slaapkamer en helpt mee op het land en verzorgt de varkens.
In het 3e oorlogsjaar voelt Jens zijn levenseinde naderen. Hij is dan 76 jaar. Op 1 juli 1943 gaat Jens Ruël naar notaris A.G.J.M. Kirch in Ootmarsum en laat daar zijn testament opmaken. De belangrijkste passages worden hieronder weergegeven.
Onroerend goed bezit hij niet want hij woonde in Breklenkamp in een huurhuisje. Het daarin aanwezige roerend goed als inventaris, landbouw-gereedschappen etc… zal hij na verhuizing te gelde hebben gemaakt.
Hij overlijdt 7 weken later op 20 augustus 1943 en wordt 4 dagen later op de 24e ter aarde besteld op het RK Kerkhof in Lattrop. Pastoor Henricus Johannes Kempers leidt de begrafenis-plechtigheid. Hij zal ongetwijfeld wat geld hebben achter gelaten waarvan Herman en Sina de uitvaart, begrafenis en misintenties konden betalen.
In 1948 vindt bij Hofste een boedelscheiding plaats. Gerard Hofstee erft het Kosthuis met naastliggende 3.50 ha grond. Begin jaren ’50 breekt er brand uit maar de schade kan worden hersteld. Begin jaren ‘60 verkoopt Gerard Hofste (foto L) het huisperceel van ca 1 ha aan Pim Silderhuis in Ootmarsum. Deze verkoopt dit kort daarop door aan de familie Ruygrok uit Den Haag.
Eind 1962 verlaten Herman en Sina met kinderen Johan, Herman, Alfons, Frans en Harrie het boerderijtje en verhuizen naar een nieuwe woning aan de Pastoor Brandtsstraat 1 in Lattrop. De overige kinderen zijn dan al uit huis getrouwd.
Tot aan haar overlijden in februari 1983, bewoont Jet Ruygrok het boerderijtje. Haar dochter Margreet verhuurt hierna de woning een drietal jaren aan Rob Rook, schaapherder in dienst van de toenmalige gemeente Denekamp.
Vanaf 1987 wordt het boerderijtje bewoont door Marta Roozenstraten en Jenneke van de Ven. In 1990 worden Bertie en Thea Blokhuis uit Ootmarsum de nieuwe eigenaren. Zij blijven de woning verhuren aan beide bewoonsters. Marta Rozenstraten vertrekt in 1994, waarna Jenneke van de Ven tot aan haar overlijden op 4 November 2011 de woning blijft bewonen.
De 5 broers Damhuis met aanhang zijn aanwezig; Herman, Gerard, Alphons, Frans en Harrie. Na een uitgebreide bezichtiging rondom de woning wordt de bijeenkomst binnen voortgezet. Bertie Blokhuis verwelkomt de familie met koffie en gebak en brengt een toost uit met vlierbessenbrandewijn welke nog door Thea Blokhuis-Bruns gemaakt is van vlierbessen die ze geplukt heeft bij het ‘Kosthuis’. Daarna volgt een rondleiding in het huis. Herinneringen aan voorbije tijden zijn er in overvloed, vooral omdat de indeling nog nagenoeg authentiek is.
Uitgebreid wordt ingegaan op de belevenissen tijdens de jeugd. Een ‘spannend’ verhaal vertelt Alphons, toen 6 jaar. In het voorjaar van 1945 komen Duitse soldaten op de terugtocht bij hun op het erf. Het hele huis wordt doorzocht en met de bajonet op het geweer wordt in het hooi gestoken om te kijken of daar niet wat verstopt zit. Vader Herman heeft zijn fiets in de ‘hiel’ tegen de sporen gehangen en afgedekt met hooi. De fiets vinden ze niet, maar wel de appels in de onderste la van het ‘speint’. Ze proppen er hun zakken mee vol. Herman ziet een eindje verderop de Engelse militairen al in hun Jeep aan komen rijden. Hij zegt dit tegen de Duitse soldaten in de hoop dat ze zullen vertrekken. Een soldaat laadt echter zijn geweer door en richt deze op Herman. Gelukkig voor hem schiet hij niet en ze verdwijnen richting Breklenkamp.
Hoe Johan ’s-morgens wakker wordt door het geknor van het varken dat zijn snuit door de gordijnen van het slaapkamerraam stak. Hoe precies vader Herman zijn ‘pruum’ in de ‘kolnkit’ kon mikken en hoe vaardig moeder Sina was bij het ‘umdreajn’ van de ‘spekpankookn’. Met 8 kinderen zal zij er veel gebakken hebben.
2012-heden
In Oktober 2012 wordt Willem van Faassen de nieuwe eigenaar van het Kosthoes.
Hij bouwt een nieuwe woning bij het Kosthoes, nagenoeg op de plek waar het in 1900 afgebrande en niet herbouwde ‘Laerhuis’ ooit heeft gestaan.
Het Kosthoes wordt gerenoveerd en in gebruik genomen als een aantrekkelijke vakantie-accommodatie.
Auteur: Bennie Busscher Ootmarsum.
Voor overige historische informatie: www.heemkunde-lattrop-breklenkamp.nl